3. De oprichting van de I.T.T.F
Over de opkomst van het tafeltennis als spel en later als sport is weinig bekend. Om daar achter te komen moeten wij ons richten op voornamelijk Engelse bronnen.
Onderzoekers hebben de oudste afbeeldingen van tafeltennis aangetroffen op een litho van omstreeks 1810.
Er staan schoolkinderen op die zich verpozen met een spel dat enigszins op tafeltennis lijkt.
Het is onbekend uit welk land deze afbeelding afkomstig is.
Hier en daar wordt vermeld dat er enkele eeuwen geleden in Japan ook al werd gespeeld, maar bewijzen zijn niet geleverd.
De afbeeldingen die de japanners gebruikten op de affiches en zelfs op de telefoonkaarten tijdens de wereldkampioenschappen in 1991 in China willen ook het
denkbeeld inblazen dat het spel bij hen al zeer oud is. Zeker is het dat in de Verenigde Staten het lawntennis, het Koninklijk Spel zoals het genoemd werd al binnenhuis werd beoefend bij slecht weer.
Men speelde met een gebreide bal om geen schade te veroorzaken aan het meubilair.Ontstaanstheorieën
Zo zijn er meer theorieën. In de 12de eeuw al werd in Frankrijk het spel Jeu de Paume (handpalm)gespeeld. Dit was een soort tennis waarbij het racket vervangen werd door de handpalm. Het had iets weg van het kaatsspel. Vele beweren dat hieruit het tafeltennis tevoorschijn kwam. Met enige fantasie klinkt ook dit aannemelijk.
Weer anderen doen ons weten dat de Indianen al een soort badminton speelden met veren pluimpjes en houten frames bespannen met huiden van dieren. Ook bij de oude Perzen en in Syrië waren dergelijke spelen met omwoeld waren met blaas.
In de salon speelde men na het diner op de afgeruimde eettafel. Het was een recreatiespel voor de betere kringen. Immers, zij bezaten ook de ruimere huizen. De heren speelden in hun dinner-jackets, de dames in lange, ietwat ingesnoerde japonnen. Later speelde ook de gewone burger thuis, de militairen in kazernes en de kinderen op de scholen.
Algemeen gaat men er toch van uit dat tafeltennis van Engelse afkomst is en dat het woord tafeltennis er eerder was dan de meer kinderachtige benaming van Ping Pong. Heden ten dage doet deze laatste naam nog altijd afbreuk aan de krachtig uitgegroeide wedstrijd en recreatiesport. Ook sprak men wel van “decktennis” op de passagiersschepen. Tafeltennis was dus in eerste aanleg een afgietsel in miniatuur van het lawntennis. Bij regenachtig weer wilde men niet wachten tot het droog werd. Doorspelen was de wens.
Het spel verspreidde zich snel over de hele wereld. Zo rond 1890 waaide het spel ook over naar Amerika. Het werd gespeeld in India, Egypte, Australië en Brazilië, aan het hof van de sjah van Perzië (nu Iran), en in de havensteden aan de Oostkust van Azië, in Sjanghai, Macau, Hongkong, Formosa (Taiwan, nu het Chinese Taipei) en Japan.
In de periode 1890 – 1902 breidde het huiskamerspel zich als een infectie uit over alle Engels sprekende landen, met Ierland als laatste in 1902. In Centraal Europa drong het spel pas later door, in 1904 in Oostenrijk en een jaar later in Hongarije en Tsjecho-Slowakije. Een Engelse zakenman Ir Edward Shires zag in die tijd verruiming van zijn markt en verkocht veel aan Oost Europa. Via die handelscontacten verbreidde het tafeltennis zich in die landen daar. Japan volgde in 1906, toen een zekere Mr. Matsui terugkeerde van een zakenreis in Engeland.
Ongetwijfeld hebben de vracht en passagiersschepen mede tot die verspreiding bijgedragen. In 1914 werd ook Rusland “besmet”; Petersburg, Moskou, Odessa en Jalta gingen tafeltennis. Uiteraard volgden Wenen, Boedapest en Praag.
De “ping-pong crase” ging zelfs zover dat de Engelse Koning Edward VII in 1901 aan de toenmalige Duitse Keizer een tafeltennisspel van Engelse makelij schonk als kerstgeschenk. Navraag in Hollands museum waar de Duitse Keizer in ballingschap leefde, leverde geen informatie op. De conservator meldde dat er niets meer was, omdat het meeste van wat de Keizer bezat, overgebracht is naar het Hohenzollern-Museum in Koblenz. Naspeuringen daar bleven zonder resultaat.
Toen er na de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918) meer internationaal sportcontact ontstond met Japan, bleek dat men daar gebruik maakte van kleinere en lagere tafels. Dit in verband met hun kleinere gestalte.Wat ook opviel was de onderlinge hoffelijkheid tussen de spelers en bij de kijkers, die op hun beurt wachtten om de spelers af te lossen.Tussen de rally’s werd soms gekaart om de tijd te doden.
Japan behoorde later tot de eerste fabrikanten die de netten leverde en exporteerde. Zo haalde de latere Nederlandse firma Cor du Buy haar netten uit Japanse vissersplaatsen.Vanuit China is weinig bekend rond die jaren, wel dat het spel ook daar zijn intrede had gedaan.
Rond 1884 bracht de Engelse zakenman F.H. Ayres (Ltd.) het eerste spel officieel in omloop: “Miniature Indoor Lawntennis Game” Er wordt in zijn catalogus melding gemaakt van een soort tafeltennisspel. Op oude briefkaarten kwam toen al wel de benaming Ping-Pong voor.
In een Lawntennisblad, waarvan de lezers allang tafeltennis speelden, riep een zekere Walter Harrison uit Londen de lezers op, een aparte club voor tafeltennis op te richten en het salonspel ook te laten beoefenen door lieden van lagere maatschappelijke standen. Deze Harrison was secretaris van de eerste tafeltennisclub in Cavendish, terwijl zijn vriend NJG Ritschie secretaris was van de All England Table Tennis and International Sportclub, die verbonden was met Wimbledon.
In 1902 waren er tientallen grote tornooien in Engeland. Bekend zijn die van Crystal Palace, Queens Hall en Alexander Palace. In deze tornooien was voor het eerst sprake van buitenlandse deelname. In Cardiff kwamen maar liefst 1500 bezoekers.In die jaren organiseerde ook iedere beroepsgroep zijn eigen tornooien, zoals klerken, ambachtslieden en banken. Zo waren er ook wedstrijden tussen de Universiteiten van Oxford en Cambridge in navolging van de bekende jaarlijkse roeiwedstrijd.
In één der tafeltennisteams van Cambridge speelde ook Igor Montagu, de latere medeoprichter van de I.T.T.F.Ook in Amerika was er een wedstrijd tussen de Universiteiten van Harvard en Yale, de ene speelde met perkament bespannen paletten, de andere met een houten plank. De eindstand in 1902 was 4 – 4
De Table tennis Association hanteerde bij de opslag het idee dat die van uit de hand direct op de andere tafelhelft geslagen mocht worden. De Ping-Pong-Association daarentegen stelde dat de bal eerst op de eigen tafelhelft moest stuiten. Het idee was duidelijk een overblijfsel van de Lawntennisgedachten met zijn grotere afstanden. Het werd bij tafeltennis als oneerlijk ervaren en verdween dan ook. Dit schrijft Arnold Parker in zijn boek: “Ping Pong, the game and how to play” in 1902. Hij was de winnaar van het grote open pingpongtornooi in Queens’ Hall, een tornooi dat maar liefst zeven dagen duurde. Parker was ook verliezend finalist van de eerste Engelse tafeltenniskampioenschappen in 1901.
Zo snel als het tafeltennis gekomen was in de periode 1890 – 1903, zo kwijnde het ook weer weg, zeker in Engeland. Dit kwam niet alleen omdat men te hard van stapel was gelopen, maar ook door de onderlinge verschillen van mening. Er bleef uiteraard een groot aantal beoefenaars over, maar het massale karakter was verdwenen. De oorlog 1914 – 1918 bracht het tafeltennis in Engeland vrijwel tot stilstand.
Echter niet in Oostenrijk en Hongarije. Met name tussen 1905 en 1914 werden er jaarlijks kampioenschappen gespeeld, zo ook in Praag en Berlijn. In Duitsland werd in 1899 de 1ste Berliner Ping Pong Geselschaft opgericht en vonden in 1907 voor het eerst de Nationale titelwedstrijden plaats in die stad. Vele steden volgden het voorbeeld. Zij stichten gezamenlijk in 1925 een bond. Deze nam het initiatief om in 1926 de eerste wereldkampioenschappen te houden.
In Engeland waren er in het begin van 1902 al zo’n 20 clubs, later zelfs meer dan honderd.Er ontstonden tafeltennishuizen (parlour houses), die echter een kortstondig leven hadden. In Hongarije, Tsjecho-Slowaqkije en ook in Amerika kwamen deze tafeltennishuizen en waren beter van opzet. In de jaren twintig en dertig waren dit de centra waar de wereldsterren hun trainingen hielden. In Amerika werden er handicaptornooien georganiseerd en kon men gokken of de uitdager het redde of niet.
In Nederland kwamen er pas veel later van deze centra, nl in Rotterdam en in Amsterdam. Internationaal bekend werden het tafeltennishuis aan de Binnenweg in Rotterdam en het Amsterdamse tafeltennis Instituut van de bekende Cor du Buy.Deze tafeltennishuizen fungeerden ook meestal als onderkomen voor diverse clubs.
De tafeltennissport bleef zich voortdurend ontwikkelen door in- en externe factoren. Nu een eeuw later is er nog steeds sprake van aan passingen en wijzigingen aan de spelregels – denk maar aan het 11-punten systeem en de nieuwe regel betreffende de opslag- het materiaal en de omstandigheden waaronder het spel dient gespeeld te worden.
Een sport die zich zelf respecteer en aan het eind van de 20ste eeuw zo’n 170 landen onder de auspiciën van de ITTF heeft, moet zelfs gebruik maken van alle takken van wetenschap.
Zelfs waren hier en daar al anti-tafeltennis bewegingen op gang gekomen. Sommigen vonden het een afgrijselijk spel, een marteling om mee te moeten doen. Het verdedigende spel maakte dat de wedstrijden te lang duurden, terwijl het prikken en telkens lepelen van de bal om die in het spel te houden een kwelling werd en het geduld van de omstanders op de proef stelde. Het spel werd te eentonig.
Een aantal mensen ging zelfs zo ver om een Anti-tafeltennis bond op te richten, droeg dienovereenkomstige buttons en vond dat het nerveuze spel op scholen verboden diende te worden. Men vond het verspilling van tijd, ongezond om in een afzonderlijke ruimte binnenshuis met spelers en kijkers een duffe, afgewerkte, tropische lucht en atmosfeer te laten ontstaan.
De felle voorstanders wezen er overigens op dat juist het tafeltennis een norm middel was om het gezin en de familie bijeen te houden.
Aan het eind van de 20ste eeuw wordt steeds meer duidelijk dat de fabrikanten ook trachten de tafeltennissport te promoten als een outdoorsport. Het enige probleem is de lichte bal: deze zal zwaarder moeten worden, wil zij niet een prooi worden van de wind.
Tafeltennis en pingpong werden in 1971 aangegrepen als politiek moment. De toenmalige president van de Verenigde Staten, Richard Nixon, gebruikte de Wereldkampioenschappen in het Japanse Nagoya om zijn pingpong-diplomatie in gang te zetten. Dit gebeurde toen de Chinezen na hun sportafwezigheid door de Culturele Revolutie in de jaren zestig weer verschenen op het wereldpodium. Het was een slimme zet. De Amerikanen werden uitgenodigd om na afloop enkele wedstrijden in China te komen spelen. Niet omdat de USA-ploegen zo’n sterke tegenstanders waren, maar om de hernieuwde vriendschap meer publiciteit te geven. Diverse ploegen van andere landen kregen dezelfde uitnodiging, maar dienden meer als versiering.
In 1991 was tafeltennis opnieuw het middel om de politiek te dienen. Tijdens de Wereldkampioenschappen in Japan (CIBA) vormden Noord en Zuid-Korea één ploeg. Dit leverde bij de dames zelfs een wereldtitel op. De grote Koreaanse bevolkingsgemeenschap in Japan onderstreepte dit mogelijk begin van een hereniging met haar massale aanwezigheid. In hetzelfde jaar bleek bij de integratie van blank en zwart in Zuid-Afrika tafeltennis een beproefd middel om het voortouw te nemen.
Tafeltennis heeft een vaste plaats gekregen in de wereld en bereikte in 1988 een nieuwe mijlpaal door als Olympische sport op de agenda te staan.
De voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité (IOC), de Spanjaard Juan Antonio Samaranch, was meer dan verrukt over de eerste presentatie, ook al omdat
de tafeltennishall in Seoel elke dag was uitverkocht. In Barcelona in 1992 bleek dat tafeltennis zich definitief een vaste plaats had verworven en dat steeds
meer toeschouwers de fascinerende sport wilden zien.
Terug naar boven
2.1 balsoorten
De naam ping pong kwam vooral in zwang toen de gebreide bal en later de meer springerige rubberbal vervangen kon worden door een soort celluloid.
Dit is een kunststof die de Engelse Ingenieur James Gibb gevonden had op een zakenreis in Amerika. Daar had hij ontdekt hoe celluloid (xylomiet) te maken via
veelzijdige chemische verbindingen. Onderzoekers geven verschillende jaartallen op waarin een lichtere bal van celluloid zijn intrede deed. Het moet rond
1890 zijn geweest.
Ook waren er gebreide en gummiballen en zelfs ballen van kurk. De meer massieve gummibal sprong teveel, terwijl die van kurk niet elastisch was en zelden een totaal ronde vorm had. Hiermee spelend was het spel minder attractief. Later werd de gummibal met lucht gevuld. Die bal voldeed beter.
Het was de Engelsman John Jacques, die een firma in sportartikelen dreef, die de bal van celluloid aan het eind van de 19e eeuw in zijn complete speeldozen
op de markt bracht. Deze bal van celluloid maakte het ping-pong geluid niet alleen bij het stuiteren op de tafel, maar vooral op het bat dat dubbelzijdig met
perkament of varkensblaas was bespannen.
De Nederlandse Stichting ‘Vrienden van het Tafeltennis’ bezit twee van zulke originele blattledores met varkensblaas waarop dit ping-pong te horen is.
In het Engelse Royal Magazine van 1901 wordt aangegeven dat deze naam Pingpong ook in andere landen gebruikt werd, zij het vertaald. In Amerika noemde men het Whiff Whaff, Flim Flam in Duitsland en Pim Pam en Pinque Pinque in Frankrijk.
De namen Gossima en Parlour Tennis waren ook in trek en werden tevens gebruikt bij lawntennis en badminton. De naam Gossima is taalkundig niet te achterhalen.
Wel is het zo dat er zich in Holland een club deze naam toeeigende, maar opnieuw verdween toen zij een fusie onderging met een andere club.
2.2 Celluloid
Het celluloid werd en bleef favoriet. Rond 1902 wordt gewag gemaakt van een massaproductie in het Engelse Essex van 2,5 miljoen ballen per week uit 6 ton celluloid.
Er ontstond een enorme vraag naar, alhoewel de kwaliteit nog niet zo was, als later in de tweede helft was van de 20ste eeuw.
Het tafeltennis en het pingpongspel waren een rage geworden. De slimme zakenlieden hadden zowel op de spelonderdelen afzonderlijk (ballen, netten, posten, ballenraapinstrumenten en de netpostbevestigingen) als op het hele spel patenten genomen. In het Londen Patent Office zijn deze terug te vinden in de jaargangen 1890 – 1891 en staan op naam van David Forster, Edwin Baker en Charles Baker. Jacques kwam toen met de naam “the new table game of Pingpong or Gossima” op de markt. In 1896 was ook de Duitse firma Schildkröt al op de steeds groter wordenden markt. De naadloze bal van celluloid dateert overigens van veel later.
Het was een zekere Emma Baker uit Londen, die in Augustus 1890 niet alleen patent opvroeg voor het spel, maar ook de eerste spelregels op papier zette.
2.3 soorten paletten
In de loop der jaren ontwikkelde ook het tafeltennispalet zich. Diverse stadia zijn overbekend.
Het begon met een eenvoudig plankje. Daarna verkoos men een zogenaamd trommelpalet van perkament dat het won van een klein frame met darmbespanning.
Het met perkament of blaas bespannen palet had een vacuüm. Men warmde het palet vaak wat op boven de kachel, waardoor het meer elastisch werd en de bal niet zo
hard geslagen behoefde te worden.
Dit bespannen palet, dat kwetsbaar was, werd later toch weer vervangen door een volkomen houten palet. Het werd later weer bekleed met kurk, schuurpapier (om effect te geven), rubber, leer, vilt, laken en zelfs met ivoor. Tijdelijk is ook spiegelglas gebruikt, maar dat werd als kinderlijk en gevaarlijk ervaren. Houten plankjes werden ook wel voorzien van gleufjes in de lengteas. Dit om de bal enige rotatie mee te geven.
De rubberbekleding staat op naam van een onbekende engelse speler Mr. E.C. Gool of Putney. Hij kwam omstreeks 1902 op het idee rubber op zijn batje te plakken nadat hij in een winkel in de USA zijn geld op een rubber betaalmatje had zien wegspringen.
Wij kennen uiteraard de stormachtige ontwikkeling die dit heeft doorgemaakt. Het leidt nog steeds tot nieuwe discussies en zich wijzigende reglementeringen op de congressen van de ITTF.
Het sponsrubber deed zijn intrede in het begin van de jaren vijftig. Dit was bijna een aanleiding om naast de ITTF nog een andere wereldbond te stichten.
2.4 Bekleding
Het waren de Japanners die in 1952 tijdens de Wereldkampioenschappen in Bombay de tafeltenniswereld met het sponsrubber verrasten.
Kort hierna kwamen er protesten. Veel topspelers die gestopt waren of dachten dit te gaan doen, vierden hun comeback met die nieuwe rubber.
Eind jaren vijftig werd het zogenaamd spons verboden en kwam het sandwichpalet op de markt als vervanger.
Een twintigtal jaren later verschenen er meerdere varianten van dit sandwichpalet. Aan beide zijden van het hout zaten verschillende soorten bekleding. Ook waren er verschillen in dikte en kleur.
Het einde van deze ontwikkeling is nog lang niet in het zicht. Op elk Congres van de ITTF liggen er voorstellen uit allerlei richtingen, om het spel attractief
en begrijpelijk voor de kijker te houden. Bovendien hebben de televisiemakers een enorme vinger in de pap. Is tafeltennis niet aantrekkelijk voor de televisie
dan derft “het tafeltennis” enorme inkomsten en is het voor adverteerders en sponsors oninteressant om geld te stoppen in grote continentale of wereldevenementen.
Het engels Tafeltennis comité was tegen het verschuiven van die wedstrijd. Maar de 22-jarige president en voorzitter van de Engelse Tafeltennisassociatie
(ETTA) Ivor Montagu en zijn secretaris W.J. (Bill) Pope, Besloten toch te gaan. Ze gingen samen met de veteraan Georges Ross. Het waren bekwame spelers,
waarvan Pope de gewone penhoudgreep hanteerde.Ook gingen er enkele speelsters mee.
3.1 ITTF-in-oprichting: Berlijn 1926
In Berlijn troffen zij spelers aan uit Duitsland, Oostenrijk en Hongarije. Totaal onverwacht nodigde Dr. Georg Lehmann zijn gasten uit voor een verkennende
vergadering, om te komen tot een Internationale Tafeltennis Federatie. Men kwam bijeen op 15 januari 1926 in het clubgebouw van de Lawn Tennis Club 1900-
BERLIN-GELB-WEISS. Aanwezig waren WJ Poppe, Georg Ross en Ivor Montagu van Engeland, Dr. Ronald Jacobi en Zoan Mechlovits uit Hongarije, Eduard Freudenheim uit
Oostenrijk en uit Duitsland Dr. Georg Lehmann, zijn secretaris Fritz Grüber en verder Fritz Zinn, H.G. Lindenstaedt en K. Wilhelm.
Op het einde van de bespreking kwam ook Dr. Carl Linde van Zweden binnen, die zich voor akkoord verklaarde.
Lehmann ontvouwde zijn plannen voor een ITTF. Alle aanwezigen waren bijzonder enthousiast, maar hadden uiteraard geen enkel mandaat meegekregen. DE DTTB-voorzitter had iedereen verrast. Men besloot tot het vormen van een ITTF in oprichting, met de Duitse secretaris Fritz Grüber als tijdelijk secretaris-generaal van deze ITTF.
De Engelsen nodigden de in Berlijn aanwezigen uit voor het houden van een Europees kampioenschap in december in Londen, om dan eveneens tot een definitieve
stap te komen. In die tussentijd zouden dan ook de Statuten, een huishoudelijk reglement en andere regels en afspraken worden geformuleerd. Bekrachtiging zou
dan in Londen moeten plaatsvinden, wat later het “Congres van Londen” zou heten. De Engelse aanwezigen in Berlijn betaalden trouwens al hun kosten uit eigen
zak.
3.2 ITTF OPGERICHT : LONDON 1926
Zo kwam dan Londen – december 1926. Het tornooi duurde van 6 tot 11 december en vond plaats op 4 tafels op de eerste verdieping van de oude Memorial Hall
in de Farringdonstreet. Er was een officiële loting, met champagne en er was plaats voor honderden toeschouwers. Op de laatste dag was er pas belangstelling
van de pers, zij het alleen van “The Times”.
De in Berlijn afgesproken vervolg- vergadering werd gehouden op 7 december ’26 in de Stadium Club Holburn (Founding General Meeting van de ITTF). Een paar dagen later kwam men weer bijeen in de bibliotheek van het groter huis van de adellijke familie Montagu, de ouders van Ivor, Lord en Lady Swaythling. Dat was op zondag 12 december, in de 28 Kensington Court in Londen.
Aanwezig op het tornooi waren spelers en vertegenwoordigers uit 9 landen; Engeland, Hongarije, Oostenrijk, Wales, Tsjecho-Slowakije, Duitsland. Van Denemarken en Zweden was één speler aanwezig.
Bijzonder was de aanwezigheid van 2 spelers uit India, die eigenlijk als medisch begeleiders bij het Davis- Cup Lawn Tennis team behoorden.
Deze bedoelde Europese kampioenschappen werden direct, zeker door toedoen van de Indiërs, omgedoopt tot wereldkampioenschappen.
De afgevaardigden, die ook in januari 1926 in Berlijn aanwezig waren, hadden nu wel vanuit hun bonden een machtiging. Dat betekende dat de “Constitution” en de
“Laws” konden worden goedgekeurd. De spelregels waren wel wat afwijkend van die welke heden ten dage gelden. Immers tijdens elk ITTF Congres zijn er altijd
nieuwe voorstellen om het spel voor de spelers en de kijkers te verbeteren. De ITTF was een feit.
Lady Swaithling kocht de Swaithling Cup en stelde deze in als eerste prijs voor het tornooi van de teamwedstrijden tijdens de Wereldkampioenschappen. Uiteraard was dit voor de herenteams, want pas in 1933 werden er landenwedstrijden gehouden voor de damesteams.
Die streden op de Marcel Corbillon Cup, geschonken door de voorzitter van de Franse bond. Deze werd later ook vice-president in de ITTF vanuit Europa. De Duitsers wonnen deze Cup voor het eerst en ook in 1939 in Caïro, de laatste Wereldkampioenschappen vóór de Tweede Wereldoorlog, ging de Cup naar hen. Deze beker ging toen verloren. Er kwam een replica in de eerste na-oorlogse Wereldkampioenschappen in Parijs in 1947, geschonken door West-Duitsland.
De ITTF kent nog meerdere bekers: